Het omroeppersoneel (specifiek: de discjockey, die in de klassieke popradioperiode zelf in de muzieksamenstelling voor het programma mocht voorzien) drukt vanuit eigen identiteit en culturele opvattingen een persoonlijk stempel op het programma-aanbod. Het gevolg van de interactie die dat met luisteraars oplevert, is een wederzijds, sociaal/maatschappelijk en zelfs sociaal-economisch identificatieproces. Kenmerken daarvan zijn onder meer…
- De informele manier waarop men elkaar aanspreekt (‘Jij luistert toch ook?’)
- Een toegankelijke vorm van humor, waarmee programmamakers en luisteraars zich identificeren
- Het delen van de gemeenschappelijke voorkeur voor popmuziek binnen één of meerdere subgenres, waarin de discjockey goed op de hoogte is van zowel smaak als repertoirekennis van het publiek.
- Popmuziek heeft -vanuit zijn toegankelijke karakter- de eigenschap een sociaal/maatschappelijke identiteit onder luisteraars te ontwikkelen.
(Een zeer klassiek voorbeeld: je was in de jaren zestig fan van óf The Beatles óf The Rolling Stones. Die identificatie uitte zich in kleding, in gedrag en met wie je wel of niet omging.)
- Het bestedingspatroon naar aanleiding van het muziek- en programma-aanbod (Beatles-fans kochten Beatles-grammofoonplaten, Beatles-merchandise, maar ook apparatuur als transistorradio’s, die indertijd net zo populair waren als smartphones nu…)
- De gezamenlijk opgebouwde historie, die uit herinneringen aan de klassieke popradio bestaat maar waarin het programma-aanbod van de huidige popradio niet meer voorziet
In wat eenvoudiger Nederlands: popradio, zoals die ooit was, zorgde in de naoorlogse periode tot ongeveer 1985 voor saamhorigheid en een gezamenlijke beleving. Dat gold voor de jongeren van toen, maar zeker ook voor volwassenen in de leeftijd tot zo ongeveer 45 jaar, die zich -zij het in mindere mate- met de populaire radio- en muziekcultuur konden identificeren.